| |
 | Orde | : | Fuutachtigen (Podicipediformes) |  | Familie | : | Futen (Podicipedidae) |  | Lengte | : | 28 tot 34 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Ongeveer 500 |  | Toename of afname | : | Lichte afname | |
|
Kenmerken | Het verenkleed is voornamelijk zwart van kleur |  |
De flanken zijn in de zomer roodbruin gekleurd |  |
De buik is lichtgrijs van kleur |  |
In de winter zijn ook de flanken lichtgrijs |  |
Achter de ogen bevinden zich in het zomerkleed geelbruine oorpluimen |  |
De iris van het oog is rood van kleur |  |
De snavel is licht omhoog gebogen |
| | |  |
Omschrijving
In het zomerkleed is de geoorde fuut goed te herkennen aan de gele oorpluimen. In de winter verliest de vogel deze pluimen echter, zodat de vogel dan minder goed te herkennen is. De keel, borst en flanken zijn in de winter vaalwit van kleur in plaats van het zwart van de zomer.
De geoorde fuut bouwt een drijvend nest in kleine, ondiepe meren met een dichte begroeiing. Hoewel de jongen meteen na het uitkomen al uitstekend kunnen zwemmen, verliezen ze in het water toch te veel warmte. Om deze reden liften de jongen mee op de rug van de ouders, gedeeltelijk verstopt tussen de veren. Bij gevaar duikt de geoorde fuut onder water, waarbij de jongen gewoon op de rug blijven zitten.
|