| |
 | Orde | : | Fuutachtigen (Podicipediformes) |  | Familie | : | Futen (Podicipedidae) |  | Lengte | : | 23 tot 29 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Bijna 2.500 |  | Toename of afname | : | Lichte afname | |
|
Kenmerken | In het zomerkleed is de rug donkerbruin van kleur |  |
De borst en de flanken zijn in de winter lichtbruin |  |
De wangen en de keel zijn in het zomerkleed roodbruin gekleurd |  |
Bij de snavel bevindt zich een witte vlek |  |
Het achtereind is vaalwit van kleur |
| | |  |
Omschrijving
De dodaars is één van de kleinste futen en heeft een korte hals en een korte snavel. De vogel valt zowel in het zomer- als in het winterkleed op door het witte achtereind van donsachtige veren. In het zomerkleed zijn de wangen roodbruin van kleur, terwijl de borst en de flanken donkerbruin zijn. In het winterkleed zijn de flanken en de borst vaalwit van kleur.
Dodaars broeden op meren en plassen met een dichte oeverbegroeiing. De vogels wagen zich slechts zelden ver van de beschutting van de oever. Vaak verraad de vogel in de broedtijd zijn aanwezigheid alleen door de roep, een hoge triller die klinkt als bi-bi-bi-bi. In de winter zoekt de dodaars opener water op en is dan ook op vijvers in steden te vinden, hoewel de vogel ook dan erg schuw blijft.
|