| |
 | Orde | : | Pleviervogels (Charadriiformes) |  | Familie | : | Strandlopers (Scolopacidae) |  | Lengte | : | 21 tot 24 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Geen | |
|
Kenmerken | In het zomerkleed is de rug bont gekleurd met roodbruin, zwart en wit |  |
De kop is in de zomer voorzien van een zwart-witte tekening |  |
In het winterkleed zijn de kop en de rug grijsbruin met lichter gekleurde veerranden |  |
De snavel is geheel zwart |  |
De poten zijn relatief kort en oranje van kleur |
| | |  |
Omschrijving
Voor een strandloper heeft de steenloper opvallend korte poten en een stevige snavel. De vogel zoekt het voedsel in tegenstelling tot veel andere strandlopers dan ook niet in het water of in de modder, maar tussen rotsen en steentjes. Tijdens het foerageren beweegt de vogel zich enigszins waggelend voort, terwijl met de snavel steentjes omgedraaid worden op zoek naar schelpdieren en kleine kreeftachtigen. In de zomer verlaat de vogel de kust en dan worden voornamelijk insecten en zaden gegeten.
De steenloper komt vooral als doortrekker of wintergast in Nederland voor. De vogel broedt in het noorden van Europa, meestal langs rotsachtige kusten of in toendra langs de kust. Zowel het mannetje als het vrouwtje bebroeden de eieren en verzorgen de pas uit het ei gekomen jongen, maar daarna wordt de verzorging van de jongen geheel over gelaten aan het mannetje.
|