 | Orde | : | Kraanvogelachtigen (Gruiformes) |  | Familie | : | Rallen (Rallidae) |  | Lengte | : | 17 tot 19 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Mogelijk enkele paren | |
|
Kenmerken | De bovenzijde is bruin van kleur en getekend met lichte en donkere lengtestrepen |  |
De onderzijde van het mannetje is donkergrijs van kleur |  |
Het vrouwtje heeft een vaalwitte onderzijde en een witte keel |  |
De snavel is geelgroen van kleur en heeft een rode basis |  |
De onderstaart wordt getekend door donkere dwarsbanden |
| | |  |
Omschrijving
Het klein waterhoen lijkt met zijn bruine rug en donkergrijze of vaalwitte onderzijde op enkele andere rallen zoals de waterral en het kleinst waterhoen. De rode basis aan de verder geelgroene snavel is de beste herkenning. Ook ontbreken donkere dwarsbanden op de flanken. De vogel laat zich slechts zelden zien, zodat ook het geluid belangrijk is voor de herkenning. Het mannetje laat in de schemering vaak een serie verdragende kwah tonen horen. De tonen volgen elkaar steeds sneller op en worden steeds lager in toonhoogte. Ook de roep van het vrouwtje bestaat uit een aflopende serie tonen, maar deze klinken scherper.
Het klein waterhoen is in West-Europa, waaronder ook Nederland, een zeldzame bewoner van rietvelden met een dichte begroeiing. In deze gebieden maakt de vogel een goed verborgen nest tussen de rietstengels, bij voorkeur langs diep water. Overwinteren doet het klein waterhoen in Afrika.
|