| |
 | Orde | : | Zangvogels (Passeriformes) |  | Familie | : | Kwikstaarten (Motacillidae) |  | Lengte | : | 14 tot 16 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Ongeveer 75.000 |  | Toename of afname | : | Lichte afname |  | Bijzonderheden | : | De graspieper staat op de rode lijst. | |
|
Kenmerken | De bovenzijde is bruin donker gestreept |  |
De onderzijde is lichter van kleur |  |
De borst en flanken zijn voorzien van donkere strepen |  |
De staartzijden zijn wit |  |
De poten zijn roze van kleur |  |
Er is een lichte wenkbrauwstreep aanwezig |
| | |  |
Omschrijving
De graspieper lijkt qua kleur en grootte sterk op de veldleeuwerik, maar onderscheidt zich door de dunnere snavel en langere staart. Net als leeuweriken hebben ook piepers een zangvlucht, waarbij de vogel opstijgt en al zingend omhoog vliegt. Aan het einde van vlucht laat de vogel zich met gespreide vleugels en staart naar beneden vallen om weer te landen.
De graspieper geeft de voorkeur aan open terrein en is aan te treffen op grasland, heide, kwelders en hoogveen. Ook het nest wordt op de grond gebouwd, maar is wel goed verstopt tussen de planten. Het leefgebied van de vogel is een goede manier om de graspieper te onderscheiden van de boompieper die voornamelijk in gebieden met bomen leeft.
|