| |
 | Orde | : | Reigerachtigen (Ciconiiformes) |  | Familie | : | Reigers (Ardeidae) |  | Lengte | : | 33 tot 38 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Enkele tientallen |  | Bijzonderheden | : | De woudaap staat op de rode lijst. | |
|
Kenmerken | De bovenzijde is bij het mannetje donker van kleur |  |
De bovenzijde van het vrouwtje is bruin met donkere vlekken |  |
De onderzijde is vaalwit gekleurd |  |
De vleugels zijn gedeeltelijk roomkleurig |  |
De borst en flanken van het vrouwtje zijn voorzien van donkere lengtestrepen |
| | |  |
Omschrijving
De woudaap is de kleinste in Nederland voorkomende reiger. Het mannetje kenmerkt zich door de zwartgroene bovenzijde en het roomkleurige veld op de vleugel. Het vrouwtje is minder duidelijk getekend, maar heeft net als het mannetje een licht gekleurd deel op de vleugels.
Het leefgebied van de woudaap bestaat uit rietvelden. Door het geringe formaat kan de woudaap behendig tussen het riet door klauteren, waarbij de lange tenen vaak meerdere rietstengels tegelijk omvatten. Ook het nest wordt gebouwd in het riet en is grotendeels gebouwd van rietstengels. Door het verdwijnen van geschikte rietvelden, maar zeker ook door de toegenomen verstoring is de woudaap tegenwoordig in Nederland een zeldzame vogel. De woudaap laat zich niet vaak zien en neemt bij gevaar net als de roerdomp een paalhouding aan, waarbij de kop gestrekt omhoog gehouden wordt. In de broedtijd laat het mannetje een opvallende roep horen die lijkt op het blaffen van een hond.
|