| |
 | Orde | : | Zangvogels (Passeriformes) |  | Familie | : | Lijsters (Turdidae) |  | Lengte | : | 14 tot 17 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Enkele honderden |  | Toename of afname | : | Lichte afname |  | Bijzonderheden | : | De tapuit staat op de rode lijst. | |
|
Kenmerken | De bovenzijde van het mannetje is grijs van kleur met een witte stuit |  |
De onderzijde is vaalwit |  |
De vleugels zijn zwart |  |
De staart heeft een zwarte eindband en is in de vlucht zichtbaar als een T-vorm |  |
Er zijn een brede zwarte oogstreep en een witte wenkbrauwstreep aanwezig |  |
Het vrouwtje is geheel beige gekleurd en heeft een minder duidelijke koptekening |  |
De poten zijn lang en zwart van kleur |
| | |  |
Omschrijving
Het verenkleed van de tapuit verschilt per seizoen en per geslacht. Het mannetje heeft in het zomerkleed een grijze bovenzijde, een witte onderzijde, zwarte vleugels en een brede zwarte oogstreep. Het vrouwtje lijkt 's zomers op het mannetje, maar is minder contrastrijk getekend, terwijl de oogstreep nauwelijks zichtbaar is. In het winterkleed is de rug van de beide geslachten bruin, waarbij zich achter het oog van het mannetje een donkere vlek bevindt. In de vlucht is de tapuit te herkennen aan de T-vorm op de staart.
De tapuit wordt vaak op de grond gezien en kan dankzij de lange poten snel lopen. De vogel zit vaak in een rechtopstaande houding op een kleine verhoging in het landschap, waarbij de staart langzaam bewogen wordt.
De vogels leven met name op de grond en broeden vaak in verlaten konijneholen. De tapuit broedt tot ver in het noorden, maar overwintert ten zuiden van de Sahara, sommige vogels vliegen hiervoor tot wel 15.000 kilometer.
|