| |
 | Orde | : | Zangvogels (Passeriformes) |  | Familie | : | Vliegenvangers (Muscicapidae) |  | Lengte | : | 11 tot 12 cm |  | Geluid | : | |  | Biotoop | : | |  | Periode | : | |  | Aantal broedparen | : | Hooguit enkele | |
|
Kenmerken | De bovenzijde grijsbruin |  |
De onderzijde is beige van kleur |  |
Het oog is zwart met een dunne, lichte ring |  |
In het zomerkleed heeft het mannetje een grijze kop met een oranje keelvlek |  |
De staart is zwart met bij de basis witte zijden |
| | |  |
Omschrijving
Door de grijze kop en de oranje keelvlek lijkt het mannetje van de kleine vliegenvanger in het zomerkleed op de roodborst. Hoe ouder het mannetje is, hoe groter deze keelvlek. Het vrouwtje en het mannetje in het winterkleed zijn minder opvallend, met een bruingrijze bovenzijde en een vaalwitte onderzijde. In alle kleden is de vogel echter te herkennen aan een lichtblauwe tot witte ring om het oog. De staart is zwart met aan weerszijden een grote witte vlek. Jonge vogels hebben in de eerste winter een dunne vleugelstreep.
De kleine vliegenvanger is de kleinste Europese vliegenvanger en is weinig schuw. De vogel zit doorgaans horizontaal op een tak, waarbij de staart opgericht wordt.
De vogel broedt met name in Oost-Europa en is in Nederland een onregelmatige en zeldzame broedvogel. Tijdens de trek naar het zuiden doet slechts een klein aantal vogels Nederland aan.
|